Oudheid
Deel 2
3.000 V.Chr
500 N.Chr.
Tijd van Grieken en Romeinen
-
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
-
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
-
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
-
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
-
De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
De Grieken
Historici hebben lang gedacht dat de eerste hoogontwikkelde cultuur rond 800 v.C. ontstond in het oude Griekenland. Zij gingen ervan uit dat dit wel de stadstaat Athene moest zijn geweest. Pas aan het einde van de 19e eeuw kwamen archeologen erachter dat in het gebied waar het huidige Turkije en Griekenland liggen, veel oudere ontwikkelde culturen waren te vinden. Op Kreta was 2000 v.C. de Minoïsche cultuur ontstaan. De Minoïsche bevolking produceerde meer voedsel dan dat het op kon eten. Hierdoor ontstond een levendige handel met steden op andere Griekse eilanden. Zo stond deze beschaving ook bekend om de zeevaart. Toch stortte de Minoïsche cultuur 1400 v.C. in. Historici weten dat rond dezelfde periode de Myceners Kreta binnenvielen. Of deze inval ook de oorzaak was voor het einde van de Minoïsche cultuur is niet bekend. We weten wel dat die eerste contacten ervoor zorgden dat de Griekse steden steeds groter werden, doordat ze handel met elkaar dreven. De Grieken ontwikkelden dan ook bijzonder culturen, gingen wetenschappelijk denken en zelfs andere gebieden veroveren. Het oude Griekenland wordt dan ook wel de geboorteplaats van de westerse beschaving genoemd.
De Romeinen
Een groot deel van Noord- en Midden-Italië werd rond 800 v.C. veroverd door de Etrusken. Rome lag in dit gebied. De inwoners van dit dorp leefden van de landbouw, maar door de ligging aan de rivier de Tiber was het dorp ook een belangrijke handelsplaats. Dit was dan ook een reden voor de Etrusken om Rome te veroveren. Om het dorp nog groter te laten groeien brachten de Etruskische veroveraars nieuwe landbouwtechnieken met zich mee. Hierdoor steeg de landbouwopbrengst van de Romeinse dorpelingen en verbouwden ze genoeg om deel te gaan nemen aan de Etruskische handel. Als gevolg van deze handel groeide Rome uit tot een stad. Veel van de steden in Italië begonnen zich te verzetten tegen de vreemde overheersing. Tezamen met andere steden, kwam Rome in opstand tegen de Etrusken en wisten zich van hen vrij te vechten.
Wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
Burgerschap en politiek
In het oude Griekenland (dat grote delen van het huidige Griekenland, Turkije en Noord-Afrika omvatte) ontstonden rond 750 v.C. onafhankelijke stadstaten. Niet elke stadstaat werd in de jaren daarna op dezelfde manier bestuurd. Sommige van die stadstaten hadden een alleenheerser: een tirannie of monarchie.
In andere mochten alleen de adellijke inwoners deelnemen aan het bestuur, dat noemen we een aristocratie. Daarentegen ontwikkelde een andere bestuursvorm zich in de stad Athene. Vanaf 509 v.C. mochten alle vrije, volwassen mannen afkomstig uit de stad deelnemen aan het bestuur. Deze bestuursvorm noemen we een democratie.
In de stadstaat Attica, met daarin de stad Athene, maakten burgers zelf de wetten en controleerden hun bestuurders op corruptie. Veel Atheners vonden dat zij niet slaafs gehoorzaam moesten zijn, maar actief moesten deelnemen aan het bestuur. Dat hoorde volgens hen bij je plicht als burger.
Wetenschappelijk denken
In alle tijden hebben mensen zaken die ze niet begrepen, uitgelegd als het werk van een god of meerdere goden – dat mythisch denken is vandaag de dag niet anders. Ook in de Griekse stadstaten uit de oudheid was dat het geval.
Vanaf de zesde eeuw voor Christus vond er een verandering in denken plaats. Griekse wetenschappers zoals Hippocrates en filosofen zoals Socrates, Plato en Aristoteles zochten steeds vaker logische verklaringen voor natuurlijke zaken door deze te bestuderen en te beredeneren, in plaats van deze toe te schrijven aan een god. Dit logisch denken was ook terug te vinden in de geschiedeniswetenschap. Onderzoekers zoals Herodotus onderzochten gebruikte bronnen op betrouwbaarheid om zo tot historische feiten te komen.
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Iets is klassiek als je er een voorbeeld aan kunt nemen. De Griekse en Romeinse cultuur is eeuwlang nagevolgd. Vandaar dat de Grieks-Romeinse cultuur de klassieke cultuur wordt genoemd. De manier waarop deze cultuur uiting geeft noemen we vormentaal. De Griekse vormentaal werd in de bouwkunst bepaald door Griekse tempels met hun zuilen en timpanen.
De Romeinen zouden deze vormen overnemen op het moment dat zij Griekse stadstaten in het zuiden van Italië veroverden. De Romeinen zouden bogen en koepels toevoegen aan de bestaande Griekse vormentaal. Het Pantheon in Rome is een goed voorbeeld van de combinatie van de Griekse en Romeinse stijl. Het gebouw is rond, overdekt met een koepel terwijl de ingang eruitziet als een Griekse tempel; geheel versierd met (Korintische) zuilen.
Het pantheon in Rome was de plak waar de Romeinse goden werden aanbeden. Later zou het de functie van een katholieke kerk krijgen.
De groei van het Romeinse Imperium en de verspreiding van de klassieke vormentaal
Rond 750 v.C. werd de stad Rome gesticht. Vanaf 500 v.C. veroverden de Romeinen het gehele schiereiland waarop zij woonden. In het midden van de derde eeuw voor Christus breidden zij hun imperium buiten Italië uit. Rond 100 n.C. bereikte het imperium zijn grootste omvang. Door verschillende redenen zou het rijk langzaam uiteenvallen. Het westelijke gedeelte van het rijk bleef bestaan tot het einde van de vijfde eeuw en het oostelijk gedeelte – bekend als het Byzantijnse Rijk – tot halverwege de vijftiende eeuw.
Veel Romeinen hadden bewondering voor de Griekse cultuur. In 146 v.C. veroverden zij Griekenland. Daardoor nam de Griekse invloed op de Romeinse cultuur toe. Het gevolg was dat er een mengcultuur ontstond: de Grieks-Romeinse cultuur.
Door de omvang van het Romeinse Rijk, en de macht en aanzien dat met deze expansie gepaard ging, namen veel veroverde volken de Grieks-Romeinse cultuur over. Dat wordt ook wel de romanisering genoemd.
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse en Germaanse cultuur
Naarmate de Romeinen hun imperium naar het noorden uitbreidden, kwamen zij in aanraking met verschillende Germaanse stammen. Ondanks dat de Romeinen een groot deel van de Germaanse gebieden veroverden, slaagden zij er niet in alle Germanen te verslaan. Daarom kozen de Romeinen een natuurlijke barrière tot grens van hun rijk: de Rijn. De noordelijke kant van de rivier bleef Germaans grondgebied waar zij zelfstandig verder leefden. Daardoor werd Nederland een grensgebied.
Veel Romeinen keken neer op de Germaanse cultuur. Zij zagen hen als barbaars. Overigens dreven zij wel handel met hen; sloten bondgenootschappen met hen namen hen op in het Romeinse leger om zo beter de grens te bewaken. In de vierde eeuw nam de druk op de grenzen toe. Vanuit het oosten kwamen werden hele volksstammen verdreven van hun grondgebied door Attila de Hun en zijn stam. Tegen deze volksverhuizingen was het Romeinse Rijk niet bestand, want elke verdreven stam probeerde zijn plekje onder de zon binnen de Romeinse grenzen veilig te stellen. In 476 hield het West-Romeinse Rijk op te bestaan. Daarvoor in de plaats kwamen een aantal Germaanse staten, zoals het Frankische Rijk. Sommigen van deze staten waren heel duidelijk het product van de culturele uitwisseling tussen de Germaanse en Grieks-Romeinse cultuur. Bij anderen was de Germaanse cultuur dominanter.
De ontwikkeling van het jodendom en het christendom
De Romeinen geloofden in meerdere goden. In deze polytheïstische godsdienst was het van belang de goden tevreden te houden met offers. In het Romeinse Rijk geloofde het grootste gedeelte in hen. Daarnaast leefde een grote groep met Joden binnen de grenzen van het rijk. Zij hielden er een ander geloof op na.
Het joden- en christendom
Joden in het Romeinse Rijk geloofden in één god. Dat noemen wij monotheïsme. Deze geloofden dat zij een afspraak hadden gemaakt met hun god: zij zouden alleen zijn leefregels volgen en hem eren en in ruil werd hen land beloofd (het huidige Israël). Deze regels zouden door de profeet Mozes aan het volk zijn verteld. Na de verovering van hun leefgebied door de Romeinen, kwamen de Joden in conflict met het nieuwe Romeinse bestuur. De Joden wilden wel de Romeinse keizer eren, maar hem niet vereren als god noch de Romeinse goden. Bovendien benoemde het Romeinse bestuur de joodse hogepriester, om zo invloed uit te kunnen oefenen binnen de Joodse gemeenschap.
In de eerste eeuw na Christus barstte de bom. De Joden kwamen in verzet tegen de Romeinse bemoeienis. Zij kwamen in opstand, maar deze werd hard neer geslagen door de Romeinen. Na deze opstand zouden de Joden – en het jodendom – over het hele Romeinse Rijk verspreiden.
Rond het jaar 30 verkondigde Jezus van Nazareth, een geestelijke leider van een Joodse sekte, zijn ideeën over het jodendom in de Romeinse provincie van Syria. Jezus werd door zijn volgelingen gezien als de verlosser die het joodse volk zou verlossen van de onderdrukking, oftewel de Messias. Doordat Jezus zijn ideeën te veel afweken van de gebruikelijke joodse regels werd hij door de joodse tempeldienaren gezien als afvallige, oftewel een verrader van het geloof. De tempeldienaren gaven Jezus aan bij het Romeinse gezag als onruststoker, waarna hij werd gekruisigd.
Verspreiding van het christendom
De volgelingen van Jezus van Nazareth zagen de kruisigingsdood als een offer voor de zonden van de mensen. Met zijn dood zou God de mensheid vergeven en toegang verlenen tot het hiernamaals. Daarnaast geloofden zij dat Jezus na drie dagen weer uit de dood was opgestaan. Met deze wonderlijke daad werd het geloof in Jezus – als zoon van God – gevestigd. De volgelingen van Jezus verspreidden hun opvatting eerst onder gelovige Joden, daarna ook onder niet-Joden in het Romeinse Rijk. In de tweede eeuw werden zij voor het eerst aangeduid als christenen. Het christendom kwam dus voort uit het jodendom.
Deze eerste christenen hadden te leiden onder de strenge vervolgingen door het Romeinse bestuur. Net als joden wilden de christenen niet de Romeinse goden en de keizer eren. Dat veranderde in de vierde eeuw toen keizer Constantijn de Grote zich bekeerde tot het christendom en medegelovigen toestond hun geloof in het openbaar te uiten. Daarmee was er sprake van godsdienstvrijheid in het hele Romeinse Rijk. Aan het einde van de vierde eeuw werd het christendom zelf tot de Romeinse staatsgodsdienst uitgeroepen door keizer Theodosius I.