Renaissance,
Reformatie &
Ontdekkingsreizen
1.500 tot 1.600
Tijd van Ontdekkers en Hervormers
-
Het begin van de Europese overzeese expansie.
-
Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
-
De hernieuwde interesse voor de klassieke oudheid.
-
De protestantse reformatie en splitsing van de christelijke kerk in West-Europa.
-
De Opstand in de Nederlanden en het ontstaan van een onafhankelijke Nederlandse staat.
In de tiende eeuw begon de bevolking langzaam toe te nemen. Hierdoor werd de vraag naar landbouwproducten en daarmee landbouwgrond groter. Gebieden als bossen, moerassen en veengronden werden ontgonnen. Dankzij de nieuw gecreëerde landbouwgrond steeg de voedselproductie. Uitvindingen als de keerploeg en het juk stuwden die productie nog verder op. Door de hogere opbrengsten konden de bescheiden overschotten verhandeld worden, met als gevolg dat de handel rond het jaar 1000 herleefde. Steeds meer mensen verbouwden niet langer hun eigen voedsel. Zij specialiseerden zich in een ambacht om hun levensbehoefte te voorzien.
Deze ambachtslieden verkochten hun spullen aan handelaren. Zij vonden elkaar op knooppunten van handelsnetwerken – die vaak aan het water lagen – nabij een klooster of een kasteel. Zo’n kasteel of klooster kon bescherming bieden tegen rovers. Daarnaast hadden de inwonende kapitaal en kennis waartegen de producten geruild konden worden. Steeds meer mensen begonnen zich op deze plekken te vestigen. Vooral voor ambachtslieden was het praktisch een werkplaats te hebben nabij zo’n handelspunt. Vandaar dat deze handelsgemeenschappen uitgroeiden tot steden met vaak niet meer dan enkele duizenden inwoners. Deze steden lokten handelaren van heinde en verre. Het herleven van de langeafstandshandel was te danken aan de toegenomen veiligheid. Rond het jaar 1000 kwam er een einde aan de invallen van Vikingen, Saracenen en Aziatische steppevolken.
Naast de toegenomen veiligheid werd de langeafstandshandel ook gestimuleerd door het organiseren van jaarmarkten. Op deze markten, zoals die van het Franse Champagne en Brie, werden producten uit West- en Zuid-Europa uitgewisseld. Daarbij maakten handelaren steeds vaker gebruik van geld en van wisselbrieven. Het opnieuw gebruiken van geld maakte het handelen tevens makkelijker. Gebieden die honderden jaren autarkisch waren geweest, begonnen langzaam het hofstelsel los te laten. Herendiensten en betalingen in natura door boeren konden vervangen worden door pachtbetalingen in geld. Zo legden handel en ambacht de basis voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
Een veranderende wereld
In Italië ontstond rond 1300 interesse voor het Romeinse en Griekse verleden. De inwoners van de Italiaanse stadstaten creëerden de prachtigste schilderijen en marmeren beelden, net als de Romeinen hadden gedaan. Na duizend jaar kwam er een einde aan de middeleeuwen en was de renaissance een feit. Met het einde van de middeleeuwen kwam er ook een einde aan het middeleeuwse denken. De strenge leer van de middeleeuwse kerk kwam minder centraal te staan in het leven van de mens. Men ging aan de hand van gedrukte en vertaalde Bijbels de teksten over het christelijke geloof zelf interpreteren. Rond 1500 had deze renaissance bijna heel Europa bereikt.
Niet alleen historici vinden dat rond 1500 een nieuwe periode begint: de moderne tijd. Geleerden en kunstenaars uit de renaissance vonden toen zelf ook dat ze in een nieuwe tijd leefden. Zij geloofden dat ze na een lange periode van duisternis, de middeleeuwen, eindelijk weer in het licht leefden. Die overgang werd samengevat in twee bekende Latijnse spreuken. Er zou een overgang zijn van het middeleeuwse Memento mori (denk eraan dat je zult sterven) naar de spreuk van de renaissance: Carpe diem (pluk de dag).
De opstand in de Nederlanden
De Nederlandse Gewesten hadden in de middeleeuwen een grote mate van zelfstandigheid. Toen deze gewesten het bezit werden van de Bourgondische vorsten veranderde dit. Het hertogdom Bourgondië was versnipperd over het huidige Nederland, België, Frankrijk en Duitsland. Deze versnippering maakte het regeren van zo’n gebied lastig. Hertog Karel de Stoute besloot in 1473 een einde te maken aan dit probleem. Hij probeerde vanuit één punt te regeren met behulp van een bestuursraad. Hij liet zijn raad achter in Mechelen, dat stond bekend als het Parlement van Mechelen. Daarnaast eiste Karel de Stoute ook dat de Nederlandse Gewesten belastingen begonnen te betalen aan dit parlement. Deze nieuwe manier van regeren was een schok voor de Nederlandse gewesten. De vorst hoorde belastingen te ontvangen en niet een parlement!
Karel de Stoute zou niet de vruchten plukken van zijn nieuwe beleid. Hij viel in 1477 van zijn paard in de Slag bij Nancy en brak zijn nek. Door dit noodlottige ongeval, werd zijn dochter Maria op twintigjarige leeftijd heerser van het hertogdom. Ondanks dat haar vader al eerder de Nederlandse Gewesten ook trouw had laten zweren aan Maria, zagen zij nu kans om zich te verzetten tegen de Bourgondische heerser. Dit werd versterkt doordat de edelen uit de gewesten ervan uitgingen dat een vrouw als heerser der Nederlanden niet in staat was te regeren. Ze eisten hun zelfstandigheid terug! Maria van Bourgondië wilde haar rijk koste wat kost bij elkaar houden. Ze ging in op de eisen van de Nederlandse Gewesten. In het Groot Privilege van 1477 werd besloten dat de gewesten zelfstandig bleven, de eigen belastingen en rechtspraak regelden, zichzelf via de Staten-Generaal bestuurden en ‘vreemden’ mochten geen hoge posities binnen de gewesten bekleden.
Het begin van de Europese overzeese expansie
Aziatische specerijen werden in de middeleeuwen over land, via karavaanroutes, aangevoerd naar Arabisch gebied. Hier werden de specerijen verkocht door Arabische kooplieden aan Italiaanse handelaren, waarna zij de specerijen verder verhandelden. Aan het einde van de late middeleeuwen zochten Portugese en Spaanse handelaren een zeeweg naar Indië. Zodoende zelf de specerijen op te halen en niet meer afhankelijk te zijn van de Italianen. Dat werd het begin van de Europese overzeese expansie. Deze uitbreiding was mogelijk door wetenschappelijk onderzoek en door de uitvindingen in de zestiende eeuw.
De Portugezen begonnen rond 1450 met een verkenning van de kust van West-Afrika. In latere ontdekkingsreizen werd via de zuidpunt van Afrika de westkust van India bereikt. Op de route naar Azië bouwden de Portugezen factorijen. Hierdoor konden ze deelnemen aan de inter-Aziatische handel. Want ver voordat de Europeanen handeldreven in Azië, werd er al op grote schaal gehandeld door Chinese, Japanse en Arabische kooplieden. Met de bouw van factorijen konden deze handelaren de Portugese handelsposten aandoen met hun koopwaren. Daarnaast werden deze plekken door de Portugezen als uitvalsbasis gebruikt om koopwaren, water en voedsel op te slaan.
Niet alleen een winstgevende specerijenhandel vormde een reden voor deze eerste ontdekkingstochten. Ook wilden Europese vorsten het christendom verspreiden. Waar de Portugezen hun zoektocht naar Indië begonnen met een tocht oostwaarts, daar begonnen de Spanjaarden hun zoektocht aan het einde van de vijftiende eeuw met een expeditie in de westelijke richting. Onder leiding van Columbus staken de Spanjaarden de Atlantische Oceaan over. Deze tocht leidde tot de ontdekking van Amerika. Anders dan de Portugezen, waren de Spanjaarden uit op de onderwerping van de nieuw ontdekte gebieden. In Midden- en Zuid-Amerika stichtten de Spaanse veroveraars koloniën.
De Europese Expansie had enkele gevolgen:
-
Voor het eerst werden werelddelen economisch met elkaar verbonden.
-
Het zwaartepunt van het intercontinentale handelsnetwerk verschoof van het Middellandse Zeegebied naar de Atlantische kust.
-
In de zestiende eeuw werden meer dan 250.000 Afrikanen tot slaaf gemaakt, waarvan het grootste gedeelte naar Amerika werd vervoerd; in eerste instantie door de Spanjaarden, maar later ook door de Nederlanders (trans-Atlantische slavenhandel).
-
Daarnaast werd door de ontdekking van nieuwe ‘vreemde’ continenten de wetenschappelijke belangstelling in Europa bevorderd.
Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
Vanaf de late middeleeuwen veranderde het mens- en wereldbeeld. Deze verandering vond plaats in Italië, maar zou zich verspreiden over de rest van Europa. De stedelijke bovenlaag kreeg meer oog voor het aardse leven en wereldse behoeftes. Dit werd veroorzaakt door de toenemende rijkdom die het gevolg was van de specerijenhandel met het Midden-Oosten. Burgers in de Italiaanse steden braken met de kerkelijke traditie van soberheid. Zij gingen zich juist richten op hun tijd hier op aarde; een periode waarvan genoten mocht worden. Dat wil echter niet zeggen dat de renaissance mens minder gelovig was. Geloof werd iets wat ook gevierd mocht worden!
Naast religie kwam er tijdens de renaissance meer aandacht voor het individu en voor zelfontplooiing. Vertrouwen op eigen kracht en verstand werd belangrijker dan vertrouwen op tradities en godsdienstige dogma’s. Door de rivaliteit tussen de Italiaanse stadstaten ontstond er een rivaliserende cultuur, waarin burgers actief in dienst stonden van de stedelijke gemeenschap waartoe zij behoorden.
Dankzij ditzelfde vertrouwen in het verstand en menselijke kunnen, veranderde de aanpak van geleerden. Voorheen beriepen geleerden zich bij voorkeur op hun voorgangers uit de oudheid en het liefst op de geschriften van gezaghebbende christelijke geleerden. Door de kruistochten, en later de val van Constantinopel (1453), nam het aantal wetenschappelijke teksten toe. Deze teksten werd naar Europa gehaald en door geleerden bestudeerd. Door kennis met elkaar uit te wisselen werden zij tevens kritischer. De ideeën van geleerden uit de Griekse en Romeinse oudheid werden niet meer blindelings gevolgd. Steeds vaker vertrouwden zij op eigen onderzoek en waarneming. Zo ontstond er twijfel aan wat eeuwenlang zekerheden waren geweest.
Een van die zekerheden was het geocentrisch wereldbeeld: de aarde als het middelpunt van het heelal. Ook vanuit religieus oogpunt was dat wereldbeeld aannemelijk. De aarde met daarop de mens was tenslotte de creatie van God. Aldus de Kerk was het logisch dat Zijn creatie het middelpunt vormde. In de zestiende eeuw kwam daartegenover het heliocentrisch wereldbeeld te staan: een theorie van Copernicus. Volgens deze Poolse wetenschapper was de zon het middelpunt en draaide de aarde daar, net als alle andere planeten, omheen. Andere geleerden probeerden daarna deze nieuwe theorie met waarnemingen te bewijzen.
De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
In de late middeleeuwen kregen geleerden en kunstenaars opnieuw belangstelling voor het erfgoed van de klassieke cultuur. In Italië bloeide deze interesse voor het eerst op. In Italië hadden zich belangrijke steden ontwikkeld zoals Florence, Pisa, Luca, Genua en Venetië. Deze steden waren rijk geworden dankzij de specerijenhandel met de Arabieren. Daarnaast had de adel beperkte macht Italië en had het land nooit een sterke centrale heerser gekend. De landspolitiek werd dan ook bepaald door de handelssteden. De inwoners van de steden spiegelden zich aan een geïdealiseerd verleden, waarin het klassieke Rome de wereld beheerste, een tijd waarin adel en geestelijkheid nog niet bestonden. Een periode waarin (literatuur)wetenschap, bouwkunst en beeldhouwkunst diezelfde dominantie uitstraalden. Voor de rijke elite uit de Italiaanse steden was het teruggrijpen op die klassieke oudheid een manier om ook veel macht uit te stralen. Humanisten bestudeerden teksten uit de tijd van de Grieken en Romeinen om zo dicht mogelijk dit verleden te benaderen. Een ware wedergeboorte van de klassieke oudheid vond plaats.
Humanisten zagen een duidelijk verschil met de tijd waarin zij leefden en de middeleeuwen. De middeleeuwen danken hun naam – middel-eeuwen – aan het feit dat humanisten in de renaissance deze tijd als een tussenperiode beschouwden, die was begonnen met de val van het Romeinse Rijk en werd opgevolgd door de tijd waarin zij zelf leefden. Deze tussenperiode was volgens hen een van verval; een smerige periode. West-Europa was immers na de ondergang van het Romeinse Rijk afgesneden geraakt van de klassieke cultuur, om daar pas weer mee in aanraking te komen tijdens de kruistochten. De Arabieren hadden heel wat geschriften van klassieke schrijvers bewaard, die met de hulp van de kruisvaarders hun weg terug naar Italië hadden gevonden. Het was de grondlegger van het humanisme Petrarca die in 1340 schreef over ‘een smerige midden-tijd’ en de Italiaanse kunsthistoricus Vasari die in 1550 voor het eerst de term middeleeuwen gebruikte om de kunst voorafgaand aan de renaissance te omschrijven.
De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
Door de studie van geschriften uit de klassieke oudheid ontstond ook belangstelling voor de oorspronkelijke, zuivere tekst van de Bijbel. Humanisten gingen terug naar de oorspronkelijke Griekse teksten en vergeleken deze met de Latijnse Bijbelvertaling. Dankzij deze vergelijking kwamen zij erachter dat de vertaling in het Latijn fouten bevatte. Bovendien verwonderden zij zich over de manier waarop de Katholieke Kerk invulling gaf aan het geloof. In de middeleeuwen had de Kerk allemaal gewoonten aan het geloof toegevoegd, die niet direct waren terug te voeren op de Bijbeltekst.
In de zestiende eeuw ontstond een beweging die terug wilde naar het oorspronkelijke geloof. Met een Kerk die alleen gebaseerd was op de Bijbel. Deze hervormingsgezinde beweging vond dat de invloed van tussenpersonen tussen God en mens – priesters, bisschoppen, kardinalen en pausen – moest worden beteugeld. Gelovigen moesten juist zelf proberen in contact met God te komen, door zelf de Bijbel in de volkstaal te bestuderen.
Deze beweging uit de zestiende eeuw was bedoeld als hervorming van de hele kerk (Reformatie). Dit pakte anders uit. Door de felle reactie van de Kerk – zij veroordeelden critici tot de brandstapel – draaide het uit op een splitsing. De felle reactie van de Katholieke Kerk is begrijpelijk, omdat de geestelijkheid niet wilde meewerken aan de afbrokkeling van het eigen gezag. Zo raakte de Europese christelijke kerk verdeeld in twee stromingen: het rooms-katholicisme en het protestantisme. Dit protestantisme zou in latere perioden over de hele wereld verspreid worden. Door de onverwachte populariteit zag de Katholieke Kerk het aantal gelovigen afnemen. Om het tij te keren werd geprobeerd van binnenuit toch te veranderen: Contrareformatie.
Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
Aan het eind van de vijftiende eeuw kwamen de zeventien Nederlandse gewesten, tegenwoordig vergelijkbaar met provinciën, in bezit van het Habsburgse vorstenhuis. Dit vorstenhuis bezat ook andere gedeelten van Europa, Azië, Afrika en gebieden in Amerika. Om de eenheid in het Habsburgse Rijk te bewaren vervolgden zij protestanten. Daarnaast voerden zij een centralisatiepolitiek. Zo probeerden Karel V, en later Filips II, om meer eenheid aan te brengen in de vele regels in de gewesten en vanuit de hoofdstad Brussel meer controle uit te oefenen.
Deze aanpak leidde in de tweede helft van de zestiende eeuw tot onrust in de Nederlanden onder drie bevolkingsgroepen. Allereerst verzette een groep edelen zich, onder leiding van Willem van Oranje, tegen de beperking van hun macht door de centralisatie. Als tweede groep verzette de stedelijke burgerij zich tegen de beperking van vrijheden en rechten die zij in de middeleeuwen hadden verworven. Ten derde verzetten Nederlandse protestanten zich tegen de bloedige vervolgingen. In 1568 veranderde de onrust in een grootschalige opstand.
Vanaf 1572 slaagden de opstandelingen erin een deel van de Nederlanden te onttrekken aan het gezag van Filips II, de toenmalige Habsburgse vorst die landsheer was van de Nederlanden en het gebied vanuit Spanje bestuurde. Het gebied dat veroverd werd door de opstandelingen werd alsmaar groter. Tenslotte verlieten zij in 1581 de koning en gingen in 1588 zonder landsheer verder. De opstandige Nederlanders stichtten de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De nieuwe staat voerde nog geruime tijd oorlog met de Spaanse koning. Vanaf 1621 zou de macht van Spanje afnemen; doordat Filips II niet alleen oorlog voerde in de Nederlanden maar ook in Duitsland, in de Spaanse koloniën en tegen het Ottomaanse Rijk.
In de Republiek waren calvinisten bevoorrecht, maar werden andersdenkenden niet vervolgd (gewetensvrijheid). In de Spaanse Nederlanden – de gewesten die bij het Habsburgse Rijk bleven horen – werd het katholicisme met kracht hersteld. In de Republiek kregen rijke burgers en het edelen het voor het zeggen. Het waren vooral deze twee groepen uit de steden en gewesten die het meeste betaalden aan belasting en dus bijdroegen aan de oorlog tegen Filips. In de Republiek bleven de gewesten en steden zelfstandig – daar hadden zij voor gestreden – maar werkten samen op een beperkt aantal terreinen.